Editie 49 voor het International Film Festival Rotterdam, editie 18 voor mij. En de 13e keer dat ik ook films recenseer, maar het is de eerste keer dat ik dat niet doe voor 8WEEKLY. De filmsectie van die site vertoont wat comateuze trekjes, vandaar dit verslag van het filmfestival IFFR op Westhoff.tv: eentje over waardevolle tassen, vrouwen en de Tweede Wereldoorlog, en films geïnspireerd door opa’s. Maar eerst twee favorieten.
De Belgische regisseur Fabrice du Welz kon na zijn fantastische debuut Calvaire al een potje bij mij breken; met Vinyan en Alléluia werd zijn reputatie bekrachtigd. In Adoration toont Du Welz het mooie verhaal van een gedoemde liefde tussen de zachtmoedige Paul en de intense Gloria.
Paul woont met zijn moeder in een groot landhuis waar tevens geesteszieke patiënten behandeld worden. Hij valt als een blok voor de mooie Gloria, een van de patiënten, met wie hij vlucht na een noodlottige gebeurtenis. Het camerawerk van Manuel Dacosse is hier, net als in Alléluia, jachtig en zit de personages vaak dicht op de huid. De filmbeelden zijn korrelig en wollig – heel anders dan de strakke, gestileerde beelden die hij voor bijvoorbeeld Lucile Hadzihalilovic (Évolution) en Hélène Cattet & Bruno Forzani (Laissez bronzer les cadavres) maakte.
Het Belgische landschap krijgt bij de tocht van Paul en Gloria lyrische, bij vlagen surreële kwaliteiten, waarbij de symboliek van water maar met name vogels opvalt. De eclectische en spaarzame score van Du Welz’ vaste componist Vincent Cahay is wederom erg fraai. Voeg hierbij het fenomenale spel van de twee jonge acteurs Thomas Gioria en Fantine Harduin en een mooie bijrol van Benoît ‘C’est arrivé près de chez vous‘ Poelvoorde, en zie hier: een van mijn IFFR-favorieten dit jaar.
Twee jaar gelden maakte het Iraanse debuut Blockage indruk op mij. Dat had voor een groot deel te maken met het sterke scenario van Saeed Roustayi. Zijn hand is duidelijk zichtbaar in Just 6,5, die hij niet alleen schreef maar ook regisseerde. Hierin staat de drugshandel in hedendaags Iran centraal. Een politieagent (Payman Maadi uit A Separation) probeert een drugsnetwerk op te rollen door bij de bodem te beginnen: junkies oppakken om hun dealer te achterhalen, vervolgens die dealer dwingen zijn leverancier op te geven, enzovoort. Net zo lang tot ze drugskoning Naser Khakzad (Navid Mohammadzadeh) te pakken hebben.
Net als in Blockage wordt een actueel thema in hedendaags Iran belicht (de titel verwijst naar het aantal van 6,5 miljoen verslaafden in het land), met personages van vlees en bloed in naturelle settingen. En ook hier is een bij vlagen straf tempo, met name in de gesprekken. Er wordt nogal wat afgepraat in de film, maar het levert knetterende dialogen op die geen moment vervelen. Roustayi toont zich ook een meester in de manier waarop subtiel en volstrekt geloofwaardig het perspectief verschuift van de agent naar de crimineel, de vele rake observaties, en de manier waarop hij scenes met veel figuranten toont. Saeed Roustayi: onthou die naam.
The Bag, the Owner, its Thiefs & Their Movies
Ik zag drie films deze IFFR die wel wat overeenkomsten vertonen: Aziatische producties met een tas vol waardevolle spullen en de diverse personages die hier naarstig naar op zoek zijn. De eerste was First Love van de Japanse regisseur Miike Takashi. Miike hoort bij het IFFR zoals de brakke stoelen in de Oude Luxor. Behalve verbazing over zijn productiviteit (vaak meerdere speelfilms per jaar) is er ook verwondering over het scala aan genres. Van samuraifilms tot mangaverfilmingen, en van high school musicals tot yakuzafilms: Miike is van alle markten thuis. Maar eerlijk is eerlijk: qua niveau is het soms wel behelpen. Wat dat betreft is First Love een fijne return to form van de Japanse veelfilmer.
Wat in de eerste shots een typische boksfilm lijkt worden, laat al snel die typische Miike gekte en hardheid zien: een jump cut gaat van een bokser die neergaat, naar een afgehakt hoofd dat over straat rolt. In First Love loopt vervolgens een ogenschijnlijk eenvoudig plan van een jonge Yakuza en een corrupte agent om een tas vol drugs te rippen op elk vlak grondig de mist in. Diverse partijen raken hier bij betrokken: de Yakuza, de Chinese maffia, de politie, een woeste Yakuza-vriendin en een jonge bokser en een meisje. Met veel flair en vaart, maar vooral veel humor en geweld ontvouwt het plot zich, waarbij Miike, zoals vaak, toont dat hij een neusje heeft voor charismatische acteurs.
In het Zuid-Koreaanse Beasts Clawing at Straws (een wat brakke titel die is gebasseerd op het gelijknamige boek van de Japanner Sone Keisuke), dat in Rotterdam z’n wereldpremière beleefde, is weliswaar geen sprake van een vooropgezet plan – integendeel – maar ook hier gaat werkelijk van alles mis. Centraal staat een grote Louis Vuitton tas (je weet wel: zo’n lelijke bruine met kitscherige tekens – ik zal de aantrekkingskracht hiervan nooit begrijpen) die boordevol geld blijkt te zitten. Deze wordt door een schoonmaker van een sauna gevonden. Wat gaat hij hiermee doen? Wie zijn hier naar op zoek? Maar vooral ook: waar komt die tas vandaan?
Aan de hand van diverse hoofdstukken jongleert scenarist en regisseur Kim Yonghoon subliem met de diverse verhaallijnen en tijdsperioden. De ensemblecast geeft hierbij uitstekend de gelaagde personages van vlees en bloed weer. Leuk en terecht dat dit volwassen debuut op het festival in de prijzen viel: Kim Yonghoon mocht de Tiger Competition Special Jury Ward en €10.000 mee naar huis nemen.
De laatste film van dit impromptu trio is A Witness Out of the Blue. Regisseur Chi Keung Fung is geen onbekende in het Hong Kongse filmland. Zo schreef hij mede films van Jonny To (Sparrow) en Stephen Chow (o.a. Shaolin Soccer). Hier draait het om een tas vol gestolen juwelen die is verdwenen als een van de overvallers dood wordt aangetroffen. Een weinig ambitieuze agent is een van de onderzoekers, die – met dank aan een papegaai(!) – ontdekt dat niet alleen de politie achter de toedracht van de moord én de waardevolle tas probeert te komen, maar dat de leider van de bende overvallers hetzelfde doet.
Ook hier levert dat een vermakelijk kat-en-muisspel op, maar van de drie films is dit wel de mindere. Het mist de flair van Love of de finesse van Beasts. De emoties worden er hier vaak metersdik bovenop gelegd, of het nou om een achtervolging gaat of de aantrekkingskracht tussen de gangster en zijn hospita. Dat wordt nog eens extra benadrukt door de weinig subtiele score.
Na afloop was Chi Keung Fung trouwens aanwezig voor een Q&A; een van de vele die ik deze editie zag, maar dat kan toeval zijn. Een memorabel gesprek was dit wel. Luister je het ene moment naar de regisseur die vertelt over de rol van de papegaai (gebaseerd op een jeugdherinnering van hem) en een gesprek over een muzikaal thema van Chopin dat regelmatig in de film opduikt, zo word je als publiek onderdeel van een enorme groepsselfie met de regisseur, en wordt vervolgens datzelfde publiek geronseld om een liedje te zingen voor een jarige vriendin in Hong Kong. Daar stond dan wel een handje van de regisseur én zijn aanwezige moeder bij de uitgang tegenover!
Vrouwen en WOII
Je hoeft nooit lang te zoeken om films te vinden waarin oorlog een grote rol speelt. En als je het in Nederland en Rusland over dé oorlog hebt, dan is dat natuurlijk de Tweede Wereldoorlog. Het is nog steeds een onuitputtelijke bron van fascinerende, waargebeurde verhalen en inspiratiebron voor fictieve verbeeldingen. Vrouwen zijn hierin echter zwaar ondervertegenwoordigd, maar twee films die ik zag vormen hierop een gunstige uitzondering. Van de Nederlandse documentaire Leonie, actrice en spionne dekt de titel goed de lading, Want die Leonie: ja, die was inderdaad actrice. Én spionne.
Het leven van de vlak over de grens in Duitsland geboren Gertrud Franziska Pütz klinkt als een spannende thriller. Het begint als de mijnwerkersdochter tijdens de Eerste Wereldoorlog spullen over de grens smokkelt en hierbij voor het eerst in aanraking komt met de schimmige wereld van inlichtingendiensten. Na een mislukt huwelijk vertrekt ze naar Amsterdam, waar ze als Leonie Brandt opmerkelijk snel carrière maakt als actrice. De politieke situatie eind jaren dertig biedt Leonie kansen om haar acteertalent ook anders in te zetten: het wemelt in de hoofdstad immers van de spionnen en ook hier ontpopt zij zich tot een spin in het web. Haar werk als (dubbel)spionne leidde uiteindelijk wel tot een jarenlange gevangenschap tijdens de oorlog in kamp Ravensbruck.
Na de oorlog is ze nog betrokken bij verhoren van krijgsgevangenen, maar later in haar leven raakt ze aan lager wal. Niettemin blijft de vraag terugkomen: welke geheimen kent Leonie, waaronder ook van hooggeplaatste Nederlanders als Prins Bernhard? Het blijft allemaal in nevelen gehuld – en zo hoort het eigenlijk ook bij dit spionnenverhaal.
Van Leonie bestaan helaas maar weinig beelden. Maakster Annette Apon suggereert in de voice-over dat het hoort bij een echte spion. De stem van Leonie zelf – gebaseerd op allerhande brieven etc. – wordt vertolkt door actrice Rifka Lodeizen. Dat de stemmen van Lodeizen en Apon op elkaar lijken is misschien niet zo’n gelukkige keuze geweest. Maar hoe illustreer je een verhaal als de hoofdrolspeelster visueel afwezig is? Door in dit geval een gesprek tussen iemand die Leonie van nabij heeft meegemaakt en een onderzoeker van het NIOD te ensceneren. Maar vooral door in de archieven van de schatkamer die Eye Filmmuseum heet te duiken. Een keur aan fictie en non-fictie films uit dit archief illustreert Leonie’s opmerkelijke verhaal: van documentaires over Limburg tot speelfilms met sterren als Asta Nielsen, Pola Negri en ‘onze eigen’ Fien de la Mar, met wie Leonie wel werd vergeleken.
Dat een oorlog niet eindigt bij het laatste shot blijkt maar weer uit de Russische film Beanpole van Kantemir Balagov. Hierin staat de curieuze relatie tussen Iya (Viktoria Mironshnichenko) en Masha (Vasilisa Perelygina) centraal. Ogenschijnlijke tegenpolen met gedeelde ervaringen aan het front, waarbij Iya (die vanwege haar lengte de bijnaam bonenstaak heeft) wegens wat we nu PTSS zouden noemen eerder is teruggekeerd. Ze is als verpleegster werkzaam in een hospitaal vol oorlogsgewonden in Leningrad, waar haar catatonische aanvallen niet eens meer opvallen. Pashka, een klein jongetje waarvan we vermoeden dat het haar zoontje is, woont bij haar. Na Masha’s terugkeer van het front is er sprake van een hereniging van beste vriendinnen, maar wel een die gebukt gaat onder een zware schaduw.
Kijkend naar Beanpole realiseer je je: al deze mensen zijn beschadigd – fysiek of mentaal. De omstandigheden zijn deprimerend en het beeld wat geschetst wordt past naadloos in het genre ‘deprimerende Russische cinema’. Maar anders dan je zou verwachten hier geen asgrauw kleurenpalet, integendeel. Hier spelen groen en rood, in combinatie met warme zonnetinten, een opvallende hoofdrol. Beanpole heeft echter wel wel wat afstandelijks: het tempo ligt laag en de film voelt lang aan. De gedubte stemmen blijven (voor mij) een technische hindernis die onderdompeling vrijwel onmogelijk maakt. Neemt niet weg dat een aantal scènes zeker bijblijven. Zoals het laatste moment tussen Iya en Pashka. Of die tussen Masha en de moeder van haar vriendje, die even subliem als ambigue is. Vertelt Masha hier over haar ware oorlogservaringen, of zegt ze precies wat de moeder wil horen?
Vergeten oorlogen: the sequel
We memoreerden vorig jaar al aan vergeten oorlogen en die in Mosquito (de openingsfilm van deze van de 49e editie van het festival) en Chaco kunnen we daar ook toe scharen. Interessante link is de inspiratiebron van beide films: de opa’s van de filmmakers waren actief op die strijdtonelen.
Hoewel de oorlog in Mosquito onderdeel was van de Eerste Wereldoorlog, zal bij velen onbekend zijn dat ook in Afrika gevochten werd. De koloniale mogendheden voerden hier letterlijk een achterhoedegevecht, die qua omvang in het niet viel bij de veldslagen in Europa, maar niettemin fel en bloedig waren. Dat Portugal, in de Tweede Wereldoorlog neutraal gebleven, meevocht aan geallieerde zijde was ook voor mij nieuw. Portugese soldaten streden niet alleen in de loopgraven aan het westelijk front, maar ook in Angola en Mozambique, hun Afrikaanse koloniën. De 17-jarige Zacarias moet bij aankomst in Mozambique achterblijven als hij malaria krijgt. Hij probeert later met twee lokale hulpen alsnog zijn eenheid te bereiken, wat leidt tot een helletocht door de wildernis.
In Chaco wordt nauwelijks achtergrondinformatie gegeven, maar het gaat hier over de oorlog tussen Bolivia en Paraguay in de jaren dertig van de 20e eeuw. De inzet: controle over de streek Chaco, naar verluid rijk aan olie. Een eenheid van het Boliviaanse leger, voornamelijk bestaande uit inheemse mannen maar onder bevel van een Duitse officier, is in het gortdroge gebied op zoek naar de vijand. Ook dat hebben de films gemeen: de vijand lijkt alom tegenwoordig, maar is nergens te zien. De strijd gaat dan ook niet zozeer tegen de vijand, maar vooral tegen zichzelf en de onverbiddelijke natuur; het is letterlijk een strijd om te overleven.
De bizarre omstandigheden levert in beide film surrealistische taferelen op, maar Mosquito is van de twee het interessantst. De cameravoering is intenser, minder statisch en afstandelijk dan in Chaco. De verwarring wordt in Mosquito door het spelen met de chronologie voelbaar gemaakt, en de lokale bevolking speelt hierin een vrij prominente en opvallende rol. Gebruikt debuterend filmregisseur Diego Mondaca uit Bolivia voor beelden in de verhouding 4:3 om de wereld van de soldaten te verbeelden, de Portugees João Nuno Pinto kiest in zijn tweede speelfilm voor widescreen, daarbij zo te zien gebruik makend van oude lenzen die een verzadigd en wat wollig beeld geven.
Een noir in vol daglicht
Dit verslag van de 49e editie van het filmfestival IFFR sluiten we af met nog een favoriet van deze editie. Een die ik niet in Rotterdam heb gezien, maar thuis via de online videotheek van het festival. A Dark, Dark Man uit Kazakhstan is een indrukwekkend relaas waarin de ware toedracht van de moord op een jongetje door de politie rigoureus in de doofpot wordt gestopt. Bewijsmateriaal wordt ter plekke vervalst en een zwakzinnige man moet voor de moord opdraaien. Bekzat, de agent die met de zaak belast is, krijgt opdracht de verdachte niet levend het proces te laten halen, iets wat daar de gebruikelijke usance blijkt te zijn. Pas als een kritische journaliste opduikt met lastige vragen, wordt er zowaar iets opgestart wat lijkt op een echt onderzoek en wordt Bekzat voor lastige keuzes gesteld.
Regisseur Adilkhan Yerzhanov schotelt ons prachtige, strak gecomponeerde beelden voor. Beelden die nauwelijks bewegen, van weidse vlakten, dorre graanvelden en dieptrieste overheidsgebouwen. De opvallende synthscore* wordt slecht spaarzaam toegepast. Het is een verhaal dat doordrenkt is van corruptie en gespeend lijkt van hoop. De omgangsvormen zijn grof, geweld is altijd dreigend aanwezig. Een noir in vol daglicht. Maar het absurdisme is nooit ver weg, wat de film bij vlagen onbedaarlijk grappig maakt. Het deed me daarmee enigszins denken aan Memories of Murder, ook zo’n film die moeiteloos en geloofwaardig van stemming wisselt.
*De IFFR-documentaire The Rise of Synths besteedde overigens aandacht aan het fenomeen van zwaar door jaren 80 filmmuziek geïnspireerde synthesizermuziek, die steeds populairder lijkt te worden. Een leuke, mooi vormgegeven blik op dit genre, aaneen gepraat door een van de godfathers ervan: regisseur John Carpenter. De enorme waslijst aan muzikanten die voorbij komt maakt het als geheel wel wat rommelig.
Een wat meer arty variant van synthwave kun je horen in Uncut Gems. Die film heeft trouwens een van de bizarste scores die ik mij sinds lange tijd kan heugen. Na de succesvolle bioscoopreleases van Roma, The Irishman en Marriage Story zou je verwachten dat ook Uncut Gems hier uitgebracht zou worden. Verder dan enkele IFFR-vertoningen lijkt het vooralsnog niet te komen.